donderdag 24 juni 2010

De Ho van Herentals


35 jaar bevrijding Saigon :: Het bewogen leven van Frans De Boel alias Phang Lang

Op 30 april is het precies 35 jaar geleden dat de Amerikanen hun biezen pakten in Vietnam. Ons televisienieuws zal beelden tonen van een napalm hoestend en spuwend land en van in zee vallende helikopters. Maar in Berchem zal er iemand zijn eigen film afspelen. In het bewogen leven van de 86-jarige Frans De Boel nemen zijn vier jaar bij de Vietminh, het gewapende verzet tegen de voorgangers van de Amerikanen, de mooiste plaats in. Het onwaarschijnlijke relaas van een Kempenzoon die na veel vijven en nog meer zessen transformeerde in een Vietnamese communist.


Een oude man met wit haar en wankele pas giet u Laotiaanse thee in en biedt u in één adem een portie vissenkoppen aan. “Gezond en goedkoop”, knipoogt hij. “Ze komen van de markt.” Ge bedankt beleefd en kijkt naar de Vietnamese vlagjes aan de muur en de stapel lectuur op de tafel in de living. Twee boeken liggen open: Délégitimer le capitalisme van François Houtart – met als opdracht “à mon copain Frans” – en een woordenboek Frans-Nederlands. Het sociaal appartement van Frans De Boel is sober ingericht, maar er liggen precies lijnen naar heel de wereld.

Het was september vorig jaar dat ge hem voor het eerst ontmoette. De nieuwe groepspraktijk van Geneeskunde voor het Volk in Hoboken had net z’n deuren geopend. De vogels floten alsof het juni was, ge stond met een Vietnamese kameraad de buitengevel van het nog naar nieuw ruikend gebouw te monsteren en plots dook hij op voor uw neus, Frans De Boel. Begon in vloeiend Vietnamees een gesprek met uw maat. Vaneigenst dat ge verbijsterd waart. Alsof uw bompa u plots in het Berbers zou aanspreken.

Hoe, wat, wie, waarom en wanneer? Ge wist niet wat eerst vragen. Maar in welke volgorde ook, sommige verhalen dienen opgeschreven en bewaard te worden. Zo ook die van Frans en zijn kleine en grote oorlogen in Herentals, Hannover, aan het Oostfront, in Vietnam en Laos en later terug thuis.


Voorspel: van het Oostfront naar Vietnam

Frans De Boel heeft heel de wereld gezien maar blijft ene van Herentals, de gemeente van wielerlegende Rik Van Looy. En in de jaren twintig en dertig ook van pa Jan De Boel, die op zijn elfde stopte met school maar wel de Theofiel Boemerang van de Kempen werd. “Jan De Boel mag stront slijten, de mensen kopen het nog”, grinnikten cafévrienden geregeld en meestal was dat met meer bewondering dan afkeuring. “Hij was een socialist, een enfant terrible en een vrouwenloper”, schetst Frans zijn verwekker. “En hij dronk niet, hij zoop.” Dat pa De Boel meer commerçant dan pedagoog is, blijkt ook als ma De Boel sterft. Ze is amper 31 en de dan elfjarige Frans en zijn vier jongere zussen starten een lange Ronde van de Kempen langs weeshuizen, internaten en tantes.
Vijf jaar later staat de Tweede Wereldoorlog voor de deur. Frans, die als leerjongen bij een bakker werkt, weet alles van gist en bloem maar vraag hem niet wie Hitler is. Toch fietst hij op een blauwe maandag naar de gendarmerie van Mechelen om zich op te geven: hij wil tegen de Duitsers vechten. “Bij ons in Herentals was iedereen tegen den Duits”, bromt hij, alsof hij u een verklaring wil geven. De gendarmen lachen eens hartelijk en sturen hem weg. Hij is juist zestien, op die leeftijd moet ge achter de meiskes lopen.
Helaas. Frans heeft andere muizenissen: hij heeft honger en zoekt werk. ‘Erst das Fressen, dann die Moral’, de bekende uitspraak van Brecht, blijkt ook in Herentals te gelden. Op aanraden van een nonkel gaat de jongen die eerst tegen de Duitsers wilde vechten werken in Duitsland. Ge schrijft 1940 en 1941. “In de buurt van Bremen legde ik met Vlamingen en Tsjechen Duitse wegen aan”, legt hij uit. “En later hielp ik in Hannover een boer zijn oogst binnenhalen.” Hij komt er zowaar in een warm nest terecht en dat doet iets met een mens die al jaren geen thuis meer heeft. Klein detail: de aimabele boer is ook lid van de Duitse NSDAP.
In zijn jeugd hadden de zwartrokken van Herentals al flink hun best gedaan om Frans te waarschuwen tegen de Russen. “Als wij op een stront trapten, zei de leraar: ‘er hangt een communist aan uw schoen’.” De Hannoverse boer doet daar nog een schepje bovenop. Leert hem zijn rechterarm strekken en zet hem een paar maanden later zingend op een trein naar het Oostfront. Frans is achttien en nog altijd meer kind dan man. “Wat wist ik van nazisme en communisme? Mijn kop was zot gemaakt.” Met de omsingeling van Stalingrad beleeft de Kempenzoon nog net het keerpunt van de Tweede Oorlog. Hij is er vet mee. Sneeuw, slijk, barre kou en stapels lijken aan beide kanten: het Oostfront is één grote nachtmerrie, zelfs als ge in een Vlaams Legioen zijt ingedeeld. De tyfus velt hem maar redt misschien ook zijn leven: het is een ticketje weg van het front.
Terug in België gaat het allemaal weeral rap. Frans wordt eerst veroordeeld tot zeven jaar dwangarbeid wegens collaboratie, komt in de mijn van Beringen terecht maar gaat daar na een jaar lopen. Zonder geld of papieren sukkelt hij tot in Parijs, waar hij zich uit pure armoei bij het Vreemdelingenlegioen aansluit. Een twaalf maanden lange opleiding onder de Afrikaanse zon later zit hij op een boot naar Vietnam. “Dat altijd van alles willen zien en doen, zat er van jongsaf in bij mij”, zal hij op het einde van uw gesprek mompelen.


Eerste bedrijf: met het Vreemdelingenlegioen in Vietnam

Frankrijk zet zijn Vreemdelingenlegioen in Vietnam in om korte metten te maken met de Vietminh, het volksverzet dat onder leiding van Ho Chi Minh een guerrillaoorlog voor onafhankelijkheid uitvecht. En het is dan wel onder een andere vlag maar opnieuw mag onze vriend uit Herentals belangen verdedigen die de zijne niet zijn. Toch is de Frans De Boel van 1942 niet de Frans De Boel van 1948. Hij is niet alleen sadder maar ook wiser teruggekomen van het Oostfront. Bij de eerste militaire operatie is zijn geweer ‘toevallig’ geblokkeerd. “Ik heb nooit een kogel geschoten naar een Vietnamees, ik kon dat niet”, zegt hij alsof hij u duidelijk wil maken dat hij niet zomaar een huurling is.
Hij vertelt u over zijn intrede in Vietnam, aan boord van het schip van het Vreemdelingenlegioen dat de haven van Da Nang binnenvoer. Een van de legionairs pakte een conservenblik van op het dek en smeet het met volle kracht naar een Vietnameeske dat met zijn grootvader in een sloepje zat. “Die kleine kreeg het recht in zijn gezicht en begon te bleiten. Godverdoeme, ik was daar slecht van. Ik haatte het Legioen vanaf dag één.”
Hoe langer de Kempenaar in Vietnam vertoeft, hoe meer hij zich afvraagt wat de Fransen daar zitten te doen. Zijn eerste poging om de benen te nemen, komt er na nog geen twee maanden. Maar tussen willen en kunnen vluchten is er een groot verschil. “Ik dacht eerst nog: ik zal wel iemand tegenkomen die me wil helpen. Maar de Vietnamezen hadden schrik van mij! Ik ben dan maar altijd rechtdoor blijven lopen. Na een tijdje zat ik verdomme in de bossen en voor ik het wist viel de duisternis.” Frans De Boel slaapt in een gat in de grond, bedekt zich met blaren en kan nog navertellen dat een tijger hem besnuffelde. Maar misschien moet ge hem zelf maar eens vragen naar van die verhalen waar ge u aan kunt opwarmen. Feit is dat hij geluk heeft dat zijn engelbewaarder hem terug tot op het kwartier van het Legioen begeleidt. Hij rilt als een riet en is zo ziek als een hond. Een vorm van malaria, zo blijkt later.
Een Brusselse sergeant houdt hem uit het cachot maar zijn carrière op het slagveld is voorbij nog voor ze begonnen is. “Ik kreeg een spoedcursus morse en belandde op de administratie”, herinnert hij zich. “Dat klinkt bijna even saai als het was. Ik was geen bureauman en verveelde mij dood.” Al een geluk dat hij in contact komt met Vietnamezen en min of meer bevriend raakt met een schoenpoetser en een straatverkoper. “In ’t weekend ging ik daar dan al eens op bezoek en at ik soep met zwarte bonen. Zij vonden dat geel goe. Ik moest daar niet veel van hemme.” (snel) “Maar iedereen zijn goesting, hé.”
De verschillende culinaire smaak ten spijt groeit de sympathie langs beide kanten. Bovendien raakt de Belg er steeds meer van overtuigd dat de Vietnamezen een gerechtvaardigde strijd voeren. Aan vrienden die – o ironie – rechtover de post van het Vreemdelingenlegioen wonen, stelt hij op een dag de vraag die al maanden op zijn lippen ligt: kunt gij mij in contact brengen met de Vietminh? “Ze deden het bekanst in hun broek”, grinnikt hij alsof hij hun gezichten nog kan zien. “Maar ze hebben me na een tijdje toch geholpen. Op een zondag zijn ze me in het grootste geheim komen ophalen.” Frans is op dat moment net geen jaar in Vietnam.


Tweede bedrijf: de Herentalse afdeling van de Vietminh

Een paar jaar daarvoor marcheerde onze vriend uit Herrentals nog onder SS-vlag naar het Oostfront. Maar na twaalf maanden Vietnam bekeert hij zich dus tot Marx en Lenin. Hij begrijpt uw verbazing en begint een monoloog. Dat hij in zijn jong leven al dikwijls over solidariteit en broederschap en wat al meer had horen spreken, maar al even dikwijls bedrogen uit was gekomen. Dat hij in Vietnam was beginnen nadenken over de kant die hij had gekozen. En dat hij een schok kreeg toen hij de Vietminh bezig zag: alsof hij plots besefte dat een soldaat méér kan zijn een vechtjas. “In de Vietminh zaten geen haatdragende mensen. Ze wilden de bezetters buiten, maar niet per se dood. Ik heb dikwijls gezien hoe ze Fransen wegjoegen in plaats van hen om te brengen. En het verzet toonde enorm veel respect voor de bevolking”, vertelt hij zoals een trotse vader over zijn zoon. “We hadden enorm veel contact met de gewone Vietnamezen, we steunden en hielpen hen langs alle kanten. Maar we kregen ook veel terug. Ik dacht: als dat communisme is, dan wil ik ook communist worden.”
Drie jaar lang, van 1948 tot 1951, doet Frans De Boel dag en nacht verkenningen. Hij vertelt het alsof hij over een jongensdroom praat, al kunt ge u niet voorstellen dat er in zijn generatie droomden van een leven in de jungle. En denken dat die Vietnamezen hem die eerste maanden in de administratie staken! Hij lost dat op door non-stop iedereen de oren van zijn kop te zagen: “IK WIL VECHTEN”. En ge merkt op dat hij in blokletters spreekt. Maar zijn leven valt in zijn plooi, daar in Vietnam. Alleen het eten zorgt in het begin wat voor ambetantigheid. “De Vietnamezen kwamen toe met één kip voor 35 man. Maar ik frette op mijn eentje een kip op!” Hij lacht luid en vervolgt dat zijn maag al bij al rap aangepast was.
Niet alleen zijn maag. Trek een andere Vlaming weg uit zijn vertrouwde klei en hij wordt zot. Frans De Boel spreekt na een jaar Vietnamees en heeft vriendschap met half Da Nang, de streek waar hij langst rondliep. “Ik zag de Vietnamezen graag en zij zagen mij graag.” En mochten er in die tijd wat meer camera’s geweest zijn, iedere boer had met de blanke officier op de foto gewild. In die drie jaar vervelt hij tot Phang Lang, zijn Vietnamese naam die ‘victory’ betekent. Onze vriend wil van ze leven niet meer weg uit Vietnam.


Derde bedrijf: drama in Laos, bak in Frankrijk

In de drie jaar dat de Kempenaar voor de Vietminh vecht, raakt hij zwaar gewond. Eerst bij een Hollywoodiaanse actiescène waarbij de Vietminh een post van het Franse leger binnenvalt, Frans een sabel in een legionairenhals ploft, maar zelf in de borst wordt geschoten. Zijn kameraden hebben hem al half opgegeven, maar hij ontsnapt door zich in een ravijn te storten. De kogel is afgeschampt op zijn rib. Meer dan zestig jaar later vloekt hij nog. Niet om zoveel boerengeluk, wel om de post die toen in Vietnamese handen had moeten vallen.
Maar ge zit op een dwaalspoor, want ge moet eigenlijk naar de triestigste dag uit zijn leven. In maart 1952 trekt Frans De Boel met een Vietminhcompagnie naar Laos, waar de strijd tegen de Franse bezetters ook woedt. Hij heeft er zowaar nog meer contact met de bevolking dan in Vietnam en krijgt er de bijnaam Hoemi toebedeeld: hij die geluk brengt. “Maar veel geluk heb ik daar verdomme niet gehad”, zucht hij. De Fransen schieten hem in been en voet. “Ik stak mijn handen omhoog en dan schoot die rotzak nog in mijn elleboog”, gromt hij.
Het is gedaan met zijn Vietnamees avontuur en hij weet het. De tranen vloeien minder door de schotwonden dan door de emoties. Hij wordt nog in Saigon, het huidige Ho Chi Minhstad, geopereerd en in de cel gezet. Maar een paar maanden later vliegt hij onherroepelijk terug naar Frankrijk. De kleine Frans De Boel uit Herentals wordt veroordeeld tot de doodstraf, later omgezet in tien jaar. Van een communistische gevangenisdirecteur (!) in Marseille krijgt hij nog een orthopedische schoen voor zijn aan flarden geschoten voet, op meer moet hij niet rekenen. Met rode deserteurs wordt niet gelachen, noch in ’t Vreemdelingenlegioen noch in Parijs.


Epiloog: terug naar Vietnam

Tegen dat Frans vrijkomt, is de wereld veranderd. Hij is 42, haalt via avondschool nog een diploma boekhouden en wordt ambtenaar. Maar terwijl hij een normaal bestaan probeert op te bouwen, blijft Vietnam knagen zoals een onbereikbaar lief. De Fransen zijn er buitengebonjourd en z’n oude kameraden van de Vietminh hebben de touwtjes van het noorden in handen. Maar in het zuiden worden de Fransen vervangen door de Amerikanen.
Hoeveel keer heeft hij in die jaren niet aan de Vietnamese ambassade gestaan? Klaar om heel zijn boel op te geven en terug voet aan zijn geliefde grond te zetten? Het is er nooit van gekomen. Omdat het in die tijd diplomatiek niet makkelijk was, maar ook omdat hij al een vrouw en twee kinderen had. Die neemt ge niet zomaar even mee naar de Mékong. Dat hij nog lang in vergeelde fotoalbums heeft zitten bladeren. En een van de drijvende krachten van het ondertussen ter ziele gegane Vietnamhuis in Antwerpen was.
Pas in 1996 keerde hij voor het eerst terug naar Vietnam, waar hij met alle mogelijke decoraties wordt beladen. Ontvangen als een koning. “Neen zenne, als een kameraad”, corrigeert hij. “Mijn oude maten waren juist hiel kwaad op mij. Ik was veel te lang weggebleven.”

1 opmerking:

Klaartje zei

Dit blijft een pareltje :-)